De geestelijke erfenis van oprichter GerGem: de Bijbel is ruimer dan ds. Kersten
Dat er heel wat ontsporingen binnen het christendom zijn, is wel bekend, wie interesse heeft in de kerkhistorie. Dat er ook ontsporingen zijn met de leer van de uitverkiezing is evident, echter onder de bevindelijke gereformeerde kring vandaag nog springlevend. Waar komt dat vandaan?
Het is 75 jaar geleden dat Gerrit Hendrik Kersten (1882-1948), de oprichter van de Gereformeerde Gemeenten (GerGem), is overleden. Kersten heeft ongetwijfeld vele goede dingen gedaan. Hij was een groot organisator en een pionier, de kleine Kuyper.
De erfenis van het theologisch denken van Kersten heeft wel enige gevolgen gehad. Omdat juist in de Gereformeerde Gemeenten (in Nederland) vele mensen worstelen met toe-eigening van het heil. Hoe krijg ik deel aan Jezus Christus? Wanneer ben ik een kind van God? Hoe word ik wedergeboren? Is er een belofte van Christus voor mij?
Het grote mysterieuze soevereine besluit van God, valt bij Kersten samen met de allesbeslissende predestinatie. De uitverkiezing is niet alleen het uitgangspunt, maar ook de sleutelpositie. Heel sereen speculatief en massief heeft Kersten het over deze daad van God, ja het is zelfs de wil van God. Zijn gehele dogmatiek is een explicatie van zijn verkiezingsleer. Het is bijna een hermeneutisch uitgangspunt over de Bijbel. Min of meer stelt Kersten dat God de zondeval gewild heeft.
De vraag is of er voor de verworpenen, die volgens Kersten buitengesloten zijn van de geestelijke weldaden van Christus, nog wel deel kunnen hebben aan de tijdelijke weldaden. Kersten heeft dus een waterdichte scheidslijn tussen uitverkoren mensen en verworpen mensen gecreëerd. De algemene genade heeft volgens Kersten voor de verworpenen niets te maken met Christus. Kersten gaat hierin een stap verder dan de belijdenisgeschriften.
Kersten maakte eigenlijk een dogmatisch platform, waaruit het hyper-predestinatiaanse denken en de daarmee verbonden spiritualiteit onder de ultra-gereformeerden kon ontwikkelen. Dr. C. Steenblok trok dan ook zijn eigen conclusie, en radicaliseerde met een nieuwe zienswijze: het aanbod van genade en beloften zijn alleen bestemd voor de uitverkorenen. De wet is voor de verworpenen en het evangelie is alleen voor de bekeerde mens. Steenblok nam het aanbod van genade op de koop toe, voor de onbekeerde stel je slechts de boodschap voor.
Kersten doet met ‘De Gereformeerde Dogmatiek voor de gemeenten toegelicht’ voorkomen dat hij De Gereformeerde leer ontvouwt. In feite is het een selectie, die vooral de tweeverbondenleer moet ondersteunen. Kersten verantwoordt dit overigens niet.
De leer van de wedergeboorte in de prediking is het grote thema geworden. Het lijkt erop dat op de Theologische School in Rotterdam geen andere bijbelse thema’s meer bestonden, om diepgravende studie uit te oefenen. Na de afscheiding is de lekentheologie op gang gekomen, en de officiële academische theologie was buiten beeld. Deze vorm van theologiebeoefening en de daarbij behorende prediking was vooral gericht op het hart, maar niet op het hoofd en handen. Bijbelteksten werden veelal vergeestelijkt, en de oorspronkelijke bedoeling van de teksten werd het kerkvolk onthouden. De kanttekeningen bij de Statenvertaling werden bijna heilig verklaard.
Kersten heeft ook nog eens fel tegen de drieverbondenleer gestreden, en de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) onheus beticht van remonstrantisme. Er waren veel Engelse en ook Schotse oudvaders onder andere Samuel Rutherford, John Owen, Stephen Charnock, John Flavel, die juichen voor Gods troon, en die ook de zuivere drieverbondenleer aanhingen. Alexander Comrie erkende nog wel de drieverbondenleer. Kersten vond de drieverbondenleer te ruim, levensgevaarlijk en verbondsontzenuwd. Met leeruitspraken in 1931 wilde Kersten vooral de eigen positie van de Gereformeerde Gemeenten op de kaart te zetten.
Ook heeft ds. G. H. Kersten - in navolging van Alexander Comrie - de rechtvaardigmaking niet door het geloof, maar voor het geloof geplaatst, en in de eeuwigheid terug geplaatst. Comrie wilde met zijn rechtvaardigingsleer van eeuwigheid vooral het genadekarakter van God, waarbij de mens volstrekt lijdelijk is, veilig stellen. Comrie sprak wel over het geloof als instrument: de mens kan niet geloven door de daad, maar via een ingestorte hebbelijkheid. Comrie wilde hiermee Arminius weerleggen. Sprak Brakel nog over de daad van het geloof, Comrie zette daar een vraagteken bij. Dit nam Kersten over.
Kersten kwam wellicht met de leer van de rechtvaardigmaking van eeuwigheid naast de hoofdstroom van het gereformeerde theologie. Zijn theologische positie verschuift hier van normaal gereformeerd, naar ultra orthodox gereformeerd, en komt daarbij op de bevindelijke smalstroom. Ook leerde Comrie de vierschaar van het geweten. Deze vorm van bekering was onder Gods kinderen een lange tijd normatief. Het was. ds. C. Harinck die dit op bijbelse gronden heeft weerlegd.
Kon Comrie nog wel de beloften aanbieden aan de gehele gemeente, bij Kersten zijn de beloften alleen maar bestemd voor de verkorenen. Kersten koos voor de filosofische Comrie, en de evangelische Comrie liet Kersten liggen. Ook werd de vrije aanbieding van het Evangelie zoals bij Thomas Boston en de gebroeders Ralph en Ebenezer Erskine, geforceerd gebracht, en stond eigenlijk in het verlengde om de genadige verkiezing te realiseren in de gelovige. En als je de beloften weg neemt, neem je Christus weg, aldus Erskine.
Met de leeruitspraken van de GerGem in 1931 werd het genadeverbond onder de uitverkiezing geplaatst, of min of meer aan elkaar gelijk gesteld. Mijn inziens moet niet Christus het hoofd van het genadeverbond zijn, maar Adam. Aan Christus hoeft geen genade worden gegeven. En, zoals de CGK het leren: Christus is jouw Middelaar, en daarna jouw Borg.
De verklaring dat het verbond der genade staat onder beheersing van de uitverkiezing ter zaligheid, bracht de hoorder in diepe pastorale nood, al dan niet bewust ervaren. Vergelijk je het boek ‘Een beschouwing van het Verbond der genade’ van Thomas Boston met Kersten, dan blijkt dat Boston ruimer is in de bediening van het Verbond dan Kersten. Kersten wilde dit boek van Boston en de leeruitspraken van 1931 in verband met elkaar brengen. Boston is overigens ook veel milder naar de drieverbonders dan Kersten.
Maar hoe weet je dat je uitverkoren bent? Uit de zogenaamde kenmerken, die in de preken werden voorgesteld, en dat is een element uit de Nadere Reformatie. Zo werd de grond voor de zekerheid van het geloof, wanneer het gaat om de belofte van het verbond, op een verkeerde manier gelegd in de bevindingen van de uitverkorenen, en niet in Gods beloften. Vandaar de gedachte dat het genadeverbond als overeenkomst met beloften en voorwaarden niet rechtstreeks met zondaren opgericht kon zijn. De verbondsbelofte kon geen pleitgrond zijn en geen houvast bieden, zolang men niet weet dat men als ware gelovige in het verbond opgenomen is. Symptomatisch daarvoor is de geringe aandacht voor de doop en de grote waarde die zij blijven toekennen aan de zekerheid van het gevoel.
De uitverkiezing die de vreugde van het geloven moest verschaffen, werd een spookachtig mysterie in het bevindelijke hart. Predikanten wisten met grote precisie de vele gangen van Gods volk te verklaren, maar waar het werkelijk om ging, namelijk het Evangelie van de gekruisigde Christus in Zijn aanbieding aan de gehele gemeente, kwam niet goed uit de verf.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de prediking van Christus in het Evangelie de hoorder niet echt tot schuld bracht, omdat de oproep, wanneer we God niet op Zijn Woord geloven, een te klein accent kreeg. Zo waren er veel voorwaardelijke en vrijblijvende preken, waarbij de mens niet met bevel tot het geloof en bekering werd opgeroepen, maar slechts de bekering enkel als een wens tot het ware zaligmakende geloof werd uitsproken, soms letterlijk aan het einde van de preek.
Gods geopenbaarde wil werd onder Gods verborgen besluit geplaatst, en daarmee maakte Kersten een strak theologisch concept. Verkiezing en verwerping werden overgeaccentueerd. De gedachte dat God van eeuwigheid af gewild heeft, dat mensen voor eeuwig zouden verloren gaan, is in strijd met het Wezen van God. God is namelijk volmaakt in Zijn Liefde en Goedheid. De verwerping van God is wel een noodzakelijk gevolg, wanneer de mens door zijn ongeloof en de verharding daarin, God niet aanneemt en aanvaardt. De lijdelijkheid werd er door bevorderd. De oorzaak ligt in het idee dat God de Vader van te voren in de eeuwigheid alles heeft bepaald.
Dit massieve idee heeft vele mensen met name in de kring van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (GGiN) doen worstelen. God werd voorgesteld als een heerszuchtige strenge rechtvaardige God, waarbij de afstand tussen God en mens bijna onbereikbaar groot werd. De plaats van God de Zoon werd te veel onder God de Vader gesteld. En de wijze waarop de Heilige Geest werkt, werd in een vaststaand patroon geperst. Het leverde een scheef godsbeeld op. Deze vorm van hypercalvinisme komt heel dicht in de buurt van een mohammedaans godsbeeld. Dat komt omdat deze traditie nauw aansluit bij een Laat-Middeleeuwse traditie, waarin de wil van God centraal staat. Een wil die absoluut is, ongrijpbaar en onbegrijpelijk, en waarvoor wij slechts hebben te buigen en die wij slechts hebben te gehoorzamen.
Gods verborgen besluiten zijn van een andere orde dan Zijn (uitgaande) daden. Deze daden zijn feiten (facta) in de geschiedenis. Gods besluiten vooraf zijn geen historische feiten in de tijd. Wat vast ligt in Gods besluit, ligt daarmee nog niet feitelijk met ons vast. De denkfout die vaak gemaakt wordt, is dat Gods eeuwige besluit te zien als een feit dat tot stand kwam in een oneindig ver verleden, waardoor precies vastgelegd is, wat er daarna zou gaan gebeuren. Op deze manier worden Gods besluiten en daden op één lijn gezet, namelijk op dezelfde ene tijdslijn, en kunnen Gods besluiten en daden ook gemakkelijk worden vermengd.
Het gevolg is in ieder geval, dat God voor altijd vast zit aan Zijn besluiten, zodat Hij noodzakelijkerwijze handelt zoals Hij in Zijn besluit heeft bepaald. Gods besluit gaat niet in tijd vooraf aan Zijn daden. Zijn besluit gaat de tijd te boven. In God is geen eerder tijdstip of een later tijdstip.
De opeenvolging in de tijd is een eigenschap van de schepping, niet van de Schepper. Zijn eeuwigheid is zijn eeuwig heden. Gods eeuwige besluit is de in zijn eeuwige heden besluitende God. Zijn daden in de tijd zijn niet gebonden aan een vroeger genomen besluit. Deze daden worden onmiddellijk ingegeven door Gods transcendente besluitvorming. Gods besluit heeft voor ons dus waarde als uitdrukking van de wilskracht achter Zijn historische handelen. In de ontmoeting met God die actief is in de tijd kunnen wij onze verantwoordelijkheid nemen, en alleen op zijn woorden en daden in de tijd kan onze heilszekerheid gebaseerd zijn.
De eeuwige straf en toorn van God de Vader werd meer benadrukt dan de Liefde Gods in Jezus Christus. Die liefde van God heeft Kersten beperkt tot alleen de uitverkoren Kerk, met een hoofdletter. Johannes 3 vers 16 gaat over de liefde van God tot de wereld, dus voor ons allemaal. Kortom: de Bijbel is ruimer dan Kersten.
Het idee dat je naar de nimmer eindige eeuwigheid op reis bent, maar dat je je zomaar kan bedriegen, met een gestolen Jezus, heeft velen in een buiten-bijbelse weg met psychologische elementen juist van Jezus vandaan gehouden, en bevend en bukkend in de geestelijke nood gebracht. Ook hier werd het Bijbelse spoor verlaten, de bevindelijke mens werd op zichzelf geworpen, en ondervond te weinig troost en houvast in Gods Woord. De bekering moest altijd voldoen aan de gezelschapstaal van het oude volk.
De beleving van zonden en zondekennis was bedoeld om gedreven te worden naar Jezus Christus, maar die beleving bestond ook uit een zogenaamde chronologische volgorde van ellende, verlossing en dankbaarheid. Het veelkleurige en veelzijdige werk van de Heilige Geest werd daarmee ingeperkt.
Ook was er ontsporing als het gaat om bevinding. Niet alle bevinding was bijbelse bevinding. Soms werden innerlijke gestalten inderdaad voor bevinding aangezien, het al maar graven van de mens naar zekerheid op grond van ervaring in eigen ziel en werd de vaste grond van de zekerheid uit het oog verloren, namelijk buiten de verinnerlijkte mens, dus in Christus.
De handhaving van de leer van de dubbele predestinatie, de leer van verkiezing én verwerping heeft consequenties gehad voor een onbevangen en vrij evangelisch en een algemeen onvoorwaardelijk aanbod van genade.
Het gedachtengoed van Kersten heeft voor veel mensen niet altijd tot geloofszekerheid geleid. Wet en Evangelie werden onbewust vermengd. Belangrijk was dat een kind van God eerst Gods recht kon toevallen. Het Evangelie was veelal voorwaardelijk, en kwam onder een wettisch deksel. De boeken van de kleine kerkgeschiedenis zwijgen over godsdienstig determinisme of fatalisme.
Hierdoor heeft ook de Heilige Doop niet meer de echte betekenis van het Verbond. De toezegging - teken en zegel - van de doop geldt dus niet voor alle gedoopte kinderen, maar slechts alleen voor de uitverkoren kinderen. Het is overigens hier geen voorzegging, maar een toezegging. Hier gaat dus een wissel om. Dit is een andere doopvisie, dan het doopformulier.
De doop getuigt van Gods onvoorwaardelijke opneming in het verbond. Het verbond is zo een reële werkelijkheid in ons leven die door God wordt gesteld, en die niet afgeleid moet worden van onze gesteldheid. Voor de praktijk van de heilszekerheid heeft dit grote gevolgen. Het genadeverbond kan zo als basis fungeren voor een krachtige belofteprediking wijzend op het Kruis van Christus, zonder dat die wordt ingekapseld door een kenmerken. De prediking mag de mensen wijzen op het houvast dat God in zijn openbaring biedt, om hen van daaruit te begeleiden naar de persoonlijke gemeenschap met Christus en de heilszekerheid die daaruit volgt.
Je kunt het nog wel herkennen: we gaan keurig naar de kerk, we zijn eerlijk onbekeerd. Meer kan je niet doen, en dat is het dan. Je hoort veel: bid om een nieuw hart. Kersten heeft dus twijfel gezaaid over Gods intentie; God kan je geloof geven. Kersten had moeten zeggen: God wil en zal je geloof geven, en pleit met je gedoopte voorhoofd om een belofte.
Zou het kunnen zijn dat het kerkvolk - het waren zeer religieuze mensen - juist op een strenge manier leefden bij toevallige teksten, bijzondere ervaringen. En dat juist zulke ernstige mensen worstelden met de uitverkiezing, toch uiteindelijk een waar geloof hadden, maar die te weinig werkelijke troost en houvast vonden in de belofte van het Evangelie? Er was misschien weinig theologische kennis, om met Bijbelse noties, dit te kunnen corrigeren. Dit is wellicht de tragiek van de afscheiding geweest.
Ik lees in mijn Bijbel dat de moordenaar aan het Kruis in Jezus alles zag, en geloofde. Die moordenaar kende geen toeleidende weg, er is geen zielsbevindelijke gang. De moordenaar kende niet de drie stukken uit de Heidelbergse Catechismus. De moordenaar was zich niet ervan bewust dat hij van eeuwigheid verkoren is. De moordenaar kende slechts een heilsfeit: Pasen, hij was daar onderdeel van, Jezus aan het Kruis. Die moordenaar is gered. Dat is Evangelie. Dat is geloof. Kijk naar Jezus aan het Kruis! Geloof Jezus. Kijk naar het Kruis!
Te veel hoor ik veel verhalen uit de GerGem van zeer ernstige en oprechte mensen, die de geloofszekerheid missen, uitzien naar het heil in Christus, wachten op een Goddelijke openbaring, maar die zich niet durven toe te vertrouwen en over te geven aan Jezus, de gekruisigde Zaligmaker. Zou het kunnen zijn dat de beloften van God veel te weinig gepreekt worden?
Het onderscheid tussen Verbondsbeloften en beloften van het Evangelie kan niet aangetoond worden op grond van Gods Woord. Dat is slechts een theologische constructie, meer ook niet. Recent nog vond de generale synode van de GerGem het belangrijk om dit te handhaven. Andere kerkverbanden hebben daar hun vragen bij. De GGiN willen van dit onderscheid niet weten, omdat volgens hen de voorwaardelijke (geloof en bekering) en de absolute Verbondsbeloften dezelfde zijn, en dat deze beloften enkel bestemd zijn voor Gods kinderen. Hier wordt over het hoofd gezien dat sommige beloften het middel zijn om genade te ontvangen.
De GerGem willen juist onderscheid hebben, omdat de Evangeliebeloften tot een ieder komt, en de de Verbondsbeloften alleen voor Gods kinderen zijn. In zekere zin kun je stellen dat het gedachtegoed van ds. R. Kok volledig terug is. Dat is voor ds. J. Roos (GGiN) een stap te ver. Volgens ds. J. Roos komt de visie van ds. C. Harinck en ook de generale synode van de GerGem heel dicht bij de drieverbondenleer. Dit is precies het punt waarom de eenwording van de GerGem en GGiN niet in beeld is. De bal ligt bij ds. J. Roos. Daar is zelfs psychologische moed voor nodig.
Vanuit een Verbondsmatige visie kan je stellen dat de beloften van het Evangelie en de beloften van het Verbond door elkaar heen lopen. De hoorder kan niet exact weten om welke belofte het gaat.
Zorgwekkend is dat er in de GerGem en GGiN veel meer geloof is onder de kerkmensen, dan wordt aangenomen. Erken elkaars geloof, hoe klein ook. En kap het kleine geloof niet af. Stel het beeld van de wedergeboorte bij. Wees mild, liefdevol en ruim naar elkaar.
Christus, en de prediking van de ruime volle zuivere genade, zoals die in het Evangelie verklaard wordt, komt tot iedereen in de hele wereld, op grond van de universele beloften van vergeving van zonden en het eeuwige leven. Deze universele aanbieding van God staat in de Bijbel; Genesis 12 vs 3, Joël 2 vs 32, Mattheüs 7 vs 8, Johannes 3 vs 16, Romeinen 10 vs 12, Titus 3 vs 4 en 1 Timotheüs 2 vs 4. De universele beloften mogen niet ingeperkt worden. De openbare wil van God is dat God de wereld liefheeft, en Zijn Zoon naar die wereld stuurde, en wanneer je tot geloofsovergave komt, God voor altijd bij je is. Hou je daaraan vast! Kersten kon daarmee niet uit de voeten. Dat is te gemakkelijk.
Tegen de volgelingen van G. H. Kersten zeg ik: lees niet alleen zijn dogmatiek, maar vooral de Gereformeerde Dogmatiek van dr. Herman Bavinck, de beknopte Gereformeerde Dogmatiek van dr. J. van Genderen en prof. dr. W. H. Velema, publicaties van dr. C. Graafland en alle publicaties van ds. C. Harinck. Kijk naar de video’s op YouTube van dr. G. A. van den Brink. Erg leerzaam!
Hendrik Jan van der Heiden maakte diverse cd’s voor piano en orgel. Bovenstaand artikel verscheen onlangs op zijn weblog. Klik hier om zijn website te bezoeken.
Foto credits: Arjan Boone
Praatmee